Album review
Frank Witte Black Business ft. Arno Hagenaars
Music For Banjo
CD - July 2018
Juist op het moment, dat we in een vorig artikel de Nederlandse Muziekcultuur bijkans ten grave hebben gedragen (link), ploft een bijzonder pakketje op de mat ten burele van ProgJazz.nl. Het blijkt een in een enveloppe verpakte digipack met een spiksplinternieuw album waarvan waarschijnlijk geen hond weet dat het verschenen is. De titel maakt nieuwsgierig: ‘Frank Witte: Works for Banjo. Black Business ft. Arno Hagenaars’. We grommen voldaan, ontstoffen de speler en schenken een smakelijke Shiraz uit. Het belooft een wilde nacht te worden.
Arno Hagenaars
Arno Hagenaars is een internationaal gelauwerd artiest, op zowel de akoestische als de elektrische of ‘synthesized’ banjo. Hagenaars is opgenomen in de nationale Hall of Fame van banjospelers (link). Zijn CD ‘Synchropation’ uit 2012 is internationaal warm onthaald. “Arno runs glorious arpeggios, then uses a tremolo style melody – oh, those glorious arpeggios!” schreef Eddy Davis al in The Resonator, magazine of Banjos Unlimited (March 2013, bron). (…) The way this man can go from one style (or feel) to another is amazing and his technic is beyond description. (…) Well, Mr.Hagenaars is a brilliant interpreter of music, a marvelous composer, an amazing technician, and oh, yes – an absolutely “Master Of The Tenor Banjo”. Zo!
Arno Hagenaars is persoonlijk geen onbekende voor ons. Met Onno Witte en David de Marez Oyens, werkte ondergetekende mee aan genoemd album Synchropation, waarop behalve een aantal werken uit de 19de en 20ste eeuw, ook bijzondere arpeggio-gerelateerde oddmeter progjazzrock-stukken staan, met drums, bass en synthesizers. Ook de titelsong met Erwin Leijs (Hammond B3 organ, piano) en Han Wouters (drums) is, hoewel iets minder heftig dan onze song ‘Turboflex’, onder te brengen in dat genre. Eddy Davis over Turboflex: “The piece is a “tour-de- force” in cross rhythms. These guys could read the freckles off a beautiful young lady.” Elders schreef hij al: “By the way, I should say that all of Arno’s “side persons” (musicians that accompany him) are amazing, “top-of-the-line” professionals.”
Frank Witte
Frank Witte tourde in de jaren 70 als toetsenist met progrockbands Airport en Bonfire, maar ontplooide ook muzikale ambities als blokfluitist en componist. Hij studeerde aan het Tilburgs Conservatorium bij Jan van Dijk, Marinus van Kasbergen en Pieter van Veen, respectievelijk compositie, muziektheorie en blokfluit. Hij schreef uiteenlopende ‘contemporary works’, vaak in relatie tot beeldende kunst. Witte is namelijk ook beeldend kunstenaar: hij maakt schilderijen met een dadaïstische twist.
Als componist verbindt Frank Witte de meest uiteenlopende elementen, stijlen of stromingen van hedendaagse kamermuziek, van musique concrete, seriële muziek en electronic vintage tot vaudeville, freejazz en progrock. Maar wie Witte’s muziek eclectisch noemt doet haar in al haar ongrijpbare eigenaardigheid te kort. Het is veel meer dan een kunstig samengesteld boeket aan stijlfiguren. Het is een brok eigenheid, spannend en verbazend, meeslepend en soms shockerend, zelfs een beetje gevaarlijk… Witte is een wolf in schaapskleren. Hij maakt de schier onmogelijke verbinding tussen de uitersten, de tegenpolen, zaken die hem ook in de natuur inspireren, de zon en de maan, lawaai en stilte. Witte is iemand die een flard progressieve Zappiaanse jazzrock tezamen met een flard geconcipieerde musique concrete en tapeloops, kan integreren in pak ‘m beet een dodecafonische fuga, nu dus verpakt in een suite voor banjo en cello.
Ook Frank kennen we persoonlijk, van zeer dichtbij. We deelden regelmatig het podium, gewapend met analoge synthesizers, in uiteenlopende projecten met zoonlief Onno Witte. Beetje opruiend, rebels, altijd open voor humor, horror en hilariteit. Een grillig, eigenzinnig heerschap, beetje dissonant van nature, beetje schizo: goedlachs maar morbide, zowel expressief als introvert, sociaal dier en einzelgänger tegelijk. En vandaag de dag nachtburgemeester van een onvindbaar plaatsje op de grens van Brabant en België.
Onno Witte
Frank Witte werkt graag samen met zijn zoon Onno Witte, eveneens een avontuurlijke multi-instrumentalist en uit hetzelfde hout gesneden als zijn vader. Onno Witte is een gerenommeerd progjazzdrummer, -componist en -producer, die al jaren de podia beklimt met zijn eigen bands of met met de finefleur van de internationale progjazz en tal van cd’s op zijn naam heeft staan. Op grond daarvan scoort Witte al jarenlang hoog in de polls van de Slagwerkkrant. Behalve drums bespeelt hij tal van andere instrumenten, waaronder vibrafoon en analoge synthesizer. Voor het laatste instrument koestert Onno Witte een bijzondere liefde. Hij verzamelde er al twee dozijn. Bovendien is hij recording engineer met zijn eigen studio, maar ook op locatie voor bijvoorbeeld VPROJazzLive. Met zijn vader vormt Onno Witte ‘Black Business’.
Het is deze groep, die werkt met gastspelers, die de uitvoering van Works For Banjo ter hand heeft genomen. Hoewel dus persoonlijke vrienden, nemen wij ons voor een weinig afstand te nemen en eerlijk te schrijven over het album. En dat gezegd hebbende, drukken we op play…
Frank Witte: Music for Banjo
Het eerste akkoord valt met de deur in huis: meteen een muur van geluid, een roffel, en we zijn op weg. ‘Andante al Dente’. Vrij snel wordt duidelijk, dat in deze ondergrondse mysterietempel de traditionele harmonieleer vernederd wordt ten faveure van de Diabolus in Musica. Het stuk ademt de atmosfeer van de turbulente interbellum-periode in Italië, aldus de linernotes. Dat was de tijd van de Fasci di Combattimento van Benito Mussolini, die in 1922 aan de macht kwam en in 1933 in de ban van Adolf Hitler. Kijk, de stemming zit er meteen in. Witte nodigt de luisteraar in zijn huis, kennelijk om een dansje te maken, duwt hem onmiddellijk van de keldertrap in een hermetische krochtenwereld, een bodemloze put vol lage strijkers, ijzingwekkende synthesizergeluiden en electronisch gemanipuleerde banjoklanken. En vervolgens rolt hij een genadeloze deksteen voor de opening.
De eerste minuten van ‘Works for Banjo’ doen de Zeuhl-kenner denken aan Jannick Top’s sinistere ‘Ork Alarm’, het soort tango dat wel gehoord wordt in het Inferno van Dante’s Comedìa. De muziek wast de luisteraar de oren en niet altijd zachtzinnig. We verwijlen in een labyrinth waarin men alsmaar dieper moet gaan om verder te komen, waarbij men beseft dat er geen uitweg in zicht komt, maar toch doorgaat en de ene voet voor de andere zet. We doorgronden verschillende lagen, als betreft het een schildersdoek door verschillende kwasten beroerd. We dwalen als het ware in een tekening van M.C. Escher. Er is geen buitenlucht op deze plaat, geen zonlicht, geen horizon, zelfs geen achtergrond, alleen voorgrond, zoals een schilderij van Theo Wolvecamp. De klankkleuren zijn donker, organisch, doorleefd zoals ‘la nymphe ancolie’ van Max Ernst. Waar kunstlicht door een kier sijpelt in dit architectonisch toongewelf, wordt het dichtgekit, zoals Anselm Kieffer met pek, desnoods met stro, zand, glas, as, beton, roestig ijzer, klei, haar en lood. Op de tast worden we een occult geornamenteerde zoldering gewaar, maar de rebelse componist kennende, zou het zomaar faeces kunnen zijn in een lollige bui tegen het plafond van zijn atelier gesmeten.
In het tweede stuk horen we voor het eerst de ijle vrouwestem die de atonale melodie unisono meezingt. Het is Kristina Fuchs, de Zwitserse folkjazz-zangeres die in Nederland woont en met wie Onno Witte eerder al eens samenwerkte in PWS Exchange van Jeroen Pek. ‘Machine II’ wordt in de linernotes bestempeld als een zoektocht naar een perpetuum mobile, waarbij een modulerende atonale sequens is geïntegreerd in het karakteristieke geluid van een machine. Dat hadden we zelf ook al gehoord.
De muziek van Witte “has mit Jazz nichts zu tun”, de uitspraak en de tongval van Zawinul indachtig. Het element improvisatie is beperkt tot de abstracte en ritmische sferen, synthesizers en slagwerk. De banjovirtuoos Arno Hagenaars voert uit, hij improviseert niet. Frank Witte zelf strooit niet met fluit of toetsensoli, maar hij blijft als componist alom aanwezig, als een alziend oog in alle lagen van de muziek, als dirigent, – zodat wij hier de term munten: ‘uitvoerend componist’. De luisteraar blijft de schepper van deze wereld voortdurend gewaar, ook al is hij ongrijpbaar en onbevattelijk; een alwetende verteller maar dan stil als een engel, als een druïde met een incisie in de stembanden.
We vervolgen met track 3, ‘Minimalarno’, wat Italiaanser klinkt dan het is. Het zal slaan op het repeterende motief dat de virtuoze banjospeler Arno door componist Frank Witte kreeg voorgeschoteld. Wij dachten eigenlijk dat de repeterende motieven in deze track op piano gespeeld zijn. Altijd leuk, zo op het verkeerde been gezet te worden, daar houden we van. De compositie heet ook ‘Nostalgia’ en onder die naam verscheen deze muziek eerder in het repertoire van Leonardo da Vintage, een ensemble van analoge synthesizers geleid door Onno Witte, waar Frank Witte -net als ondergetekende- aan deelnam op KORG MS10 synthesizer. Deze uitvoering met banjo is door het opzwepende drumwerk van Onno Witte en de repeterende ‘piano’ met galm, veel dynamischer. En dan track 4, het eerste rustmoment op de plaat. Het stuk is getiteld ‘Lamentatione’ (Klaaglied) en wordt uiterst indringend uitgevoerd door een ongewone line-up van stem (Kristina Fuchs), banjo (Arno Hagenaars), cello (Frans Grapperhaus) en viola (Yvonne van de Pol). Zowel Frank als Onno Witte blijven hier als instrumentalist achterwege.
We pakken de linernotes er weer even bij. Het stuk wordt aangekondigd als “a passionate expression of sorrow”. Deze uitleg is een extra service van Frank Witte aan de luisteraar, maar in feite voegt het niets toe aan de belevenis van de luisteraar, die heus wel hoort dat het droevig is en die wetenschap mogelijk helemaal niet belangrijk vindt of misschien zelfs juist hinderlijk bij een poging onbevangen te luisteren en ondergaan. Door te benadrukken dat de muziek de luisteraar meeneemt “on a contemplative journey to an unknown destination”, (zoals de linernotes bij track 3 ‘Nostalgia’ vermelden), wordt de luisteraar niet in staat gesteld dat op eigen merites te doen, evenals de recensent niet in staat gesteld wordt dat op eigen titel te vermelden. Het is een bekende valkuil voor componisten dat zij hun werk (ten overvloede) willen beschrijven en verklaren, terwijl het werk (als het goed is) voor zichzelf spreekt.
We leggen de linernotes voorlopig maar even terzijde, zodat we onbevangen en ongebreideld de muziek over ons heen kunnen laten komen. Sterker nog: we doen alle lichten uit, zetten het volume open en beginnen van voor af aan. Wederom de tango, de val van de keldertrap in een hermetische krochtenwereld, wederom de stem van Fuchs en de tenorbanjo, unisono in de modulerende atonale sequens tegen een machinaal geluid. De tweede keer ontdekken we allerlei andere instrumenten. Een vibrafoon? Een hammondorgel? Bijna onbestemde klanken, nauwelijks definieerbaar, onherkenbaar. Een abstract ritme, zonder kop of staart, maar golvend en pulserend. Perpetuum mobile, maar dan in volume groeiend en afnemend in het hoorbare geluidspectrum. Precies wat we willen. Precies wat we zoeken. Vluchten kan niet meer, lijkt de banjo van Arno Hagenaars nu ook te lachen. Een boer met kiespijn. Ook dat is een “passionate expression of sorrow”.
Witte peurt zijn ‘mandragora’ uit taperecorders, analoge synthesizers, piano’s met galm en de lage registers van een hammond orgel. Maar eenmaal gewend explodeert de boel weer. De ene ruimte verdwijnt weer voor een volgende ruimte die geen ruimte is. Niets is wat het lijkt. Weer als Max Ernst, in een eindeloos gelaagd werk, steeds andere technieken, collage, frottage, grattage, raclage, assemblage, of gewoon met een kwast en een klodder. De menselijke stem is van Kristina Fuchs, soms van Onno Witte. De luisteraar die stapvoets op verkenning gaat in dit muzische grottenrijk, op zoek naar de bron van verlichting, voelt zich te gast in een mysterieschool waarvan het bestaan in zijn kindertijd nog helder was, maar gaandeweg als herinnering vervaagd. Waarvan men eigenlijk niet meer zeker weet, of het wel of geen dejavu is. Track 4, getiteld ‘H Arno H Banjo’ is gebaseerd op morse code en een dodecafonische melodie. Verlangend naar meer (track 6, ‘Longing for More II’), gevolgd door verlangen naar een land waar men nog nooit eerder was (track 7). Witte doet het naar Finland. Misschien wel het mooiste stuk van de plaat. Volgen nog ‘Wrong’, gebruik makend van ‘prepared tapes en deconstructed sounds’. Ook track 9, 10 en 11 zijn staaltjes van geïnspireerd vernuft. Track 9 is een dromerig ‘Requiem for a Space Banjo’; aan het einde van track 10 (‘Triptych’) maakt Witte een knipoog naar Paganini’s duivelse ‘Caprice no 24’ en track 11 is inderdaad de apotheose die het belooft te zijn. In een aantal tracks (1, 3, 6, 8 en 11) zorgt cellist Thomas van Geelen voor mooie geïmproviseerde soli.
Slotconclusie
Witte is een dubbelzinnige tovenaar, die zijn bloedernst doorgaans verpakt met ludiciteit. Dit zien we wel vaker bij de artistieke idiot savant, die diep van binnen bevreesd lijkt voor zijn eigen genialiteit; die voortvluchtig is voor de zware verplichtingen die dat met zich mee brengt voor ziel en zaligheid. De zelfspot is een verdedigingsmechanisme in het genie, om de faalangst mee te bekampen die met de drang naar perfectie komt. Wij spreken wat dit betreft uit eigen ervaring. Het uit zich bij Witte in de luchtige linernotes bij de tracks en de keuze voor laagdrempelige vormgeving. De cover (vervaardigd door Marc Meeuwissen, onder meer bekend van Flat Earth Society) is vervat in speelse kleuren, rood, blauw en geel en zelfs een Roy Lichtenstein rasterfiltertje, waar -gezien de muziek die het album bevat- een enigmatische out of the box vormgeving met sinistere elementen meer op zijn plaats was geweest. De naïeve schilderwerkjes van Witte prijken voorop en aan de binnenzijde, maar zijn door de vormgever helaas ook gerasterd met de stipjes. Ook typografisch blijft het ontwerp achter bij de avontuurlijke muziek: een doorsnee schreefloos lettertje. Het disclabel daarentegen is naoorlogs grafisch, zwart wit, sober en strak.
Frank Witte: Music For Banjo is eigenaardig, donker, grimmig soms, en de muziek is op een geheimzinnige wijze prikkelend. Het haakt aan op ‘de onderstroom’, ontregelt het endocriene klierenstelsel, ontwricht de tere ziel, kan deze blijvend aantasten zelfs, waarvoor Witte en Hagenaars in de linernotes alvast humoresk een disclaimer plaatsen. Voor de gretige liefhebber is het album van het begin tot het eind onderhoudend, spannend en avontuurlijk. De muziek spreekt tot datgene waaruit hij is voortgekomen: de verbeelding. Van meet af aan is duidelijk: hier is een kunstenaar aan het werk, een beeldenaar, een man met een artistieke visie, een man met een missie. Eigenlijk dekt het woord ‘goed’ de lading niet. ‘Mooi’ is het ook niet. De muziek van Witte is niet geschikt voor in de slaapkamer, tenzij het vrouwtje er wel pap van lust, van snerpende dissonanten, vreemde maatsoorten en weerbarstige kweerstanden. Dat is in theorie niet ondenkbaar, maar helaas zo goed als in theorie alleen. De muziek van Witte is ook niet geschikt om te draaien in een bejaardenhuis, of het moet zijn om de ergste gevallen alvast een handje te helpen. De muziek van Witte is wel zeer geschikt voor kinderen, zoals ook Strawinsky, Varèse, Coltrane en Zappa. Liefst alles tegelijk, en lekker hard. Desnoods nog een toefje Stockhausen, om het af te maken. Ook dieren varen daar wel bij. De muziek van Witte is niet per se geschikt voor iedereen; bijvoorbeeld voor topsporters voor aanvang van een wedstrijd op niveau. Het blijkt afhankelijk van de aard van de sport. Een snookerkampioen als Steve Davis tikte jaar in jaar uit de tafel leeg op Mëkanïk Dëstruktïw Kömmandöh van Magma.
De muziek van Frank Witte is Neerlands laatste en enige hoop in bange dagen. Maar ook dat doet de muziek tekort. De muziek van Witte is eigenlijk “on-nederlands goed”. Het heeft de allure om wereldwijd te worden omarmd door de belangrijkste cultuurdragers, integraal uitgevoerd door de grootste talenten, high fidelity opgenomen in de beste studio’s, en via die weg beluisterd door miljoenen mensen. Als hij geen Nederlander was, hoorde Witte wellicht gewoon in het rijtje Terry Riley, Karl Heinz Stockhausen, Charles Ives of Philip Glass. Of is dit alles overtrokken en vloeken in de kerk? Witte is net als genoemden: een begeesterd autonoom kunstenaar, die zich door niets of niemand laat weerhouden om zijn queeste te vervullen; die alles in het werk stelt om zijn eigen visie te verwezenlijken; een artiest met een missie. Van wie men achteraf zegt: ja, dat was waarlijk een pionier in de frontlinie van de muziekgeschiedenis. Die man was belangrijk, een fenomeen, legendarisch.
Kortom: Frank Witte mag trots zijn op dit absolute meesterwerk, hetgeen zeer zeker niet betekent dat hij op zijn lauweren mag rusten. Dóór met volgend werk, zijn hele oeuvre moet worden vastgelegd voor het heil van de mensheid en de toekomst; meer componeren en meer uitvoeren… Anders gezegd: Frank Witte moeten zakken vol subsidies, stipendia en ongedekte cheques worden toegestuurd; een arsenaal aan apparatuur en instrumentarium ter beschikking gesteld; een team aan de beste technici en musici; een kelder met de volste wijnen, rode lopers, en oja: een andere vormgever.
We openen nog een Shiraz, drukken weer op play en beginnen van voor af aan.
[PJ_©STAB]