Special
Witte en Witte (Deel 1)
Zo vader, zo zoon
tekst: Storm Bakker (m.m.v. Robin Boer) | oktober 2021
Zo vader, zo zoon. Dat gaat zeer zeker op voor Frank en Onno Witte, beiden even veelzijdige als grillige musici en kunstenaars met een opruiend karakter; beiden een voorliefde voor weerbarstige kunsten. Vader Frank (*1951, Amsterdam) is behalve componerend musicus en progrock-keyboardist een exposerend beeldend kunstenaar, die met zijn grillige prenten graag heilige huisjes omver trapt en waar mogelijk de waarden en normen met voeten treedt. Zoon Onno (*1971, Bergen op Zoom), al jong door zijn vader in het muzikale zadel gehesen, is een avontuurlijke slagwerker met zekere bekendheid in de genres jazz, latin en fusion, die jarenlang hoog scoorde in de slagwerkpolls van de Benelux. Hij maakte albums met zijn eigen project Wildcard, maar ook in samenwerking met Rob van den Broeck, Randal Corsen, Ferhan Otay, Anton Goudsmit, Bernhard Reinke, Jeroen Pek, Stormvogel en Wieke Garcia. Witte ontwikkelde zich daarbij ook als producer en recording engineer. Als zij samen werken onder de naam Black Business is het keten en klieren geblazen, maar tegelijk -het is een raadsel- werken zij als het er op aankomt uiterst gestructureerd en gedisciplineerd.
ProgJazz zocht het dierbare duo op (DEEL 1) en ging met vader en zoon in gesprek (DEEL 2). In het laatste deel (DEEL 3) bespreken we het bijzondere album Tandem, dat de heren recent als CD en als LP lieten verschijnen.
Warm onthaal
We worden door Onno Witte warm onthaald in zijn nieuwe huis in Baarle-Nassau, waar hij met zijn gezin naartoe is verhuisd en nu een slordige drie jaar woont, omringd door zijn eigen lap Nederlandse grond en verder louter Belgisch vergezicht. Drie generaties Witte hebben zich die middag verzameld en er worden van meet af aan herinneringen opgehaald, sterke verhalen verteld en fantastische plannen gesmeed. Er wordt gelachen en gehuild, en met onmiskenbaar Brabantse en Amsterdamnse tongval door elkaar heen getetterd. “Ge makt munne zeik nie lau… Hedde gij da gezeet gehad?” en“godverdomme… Keije nog altijd sien!” Er wordt Bourgondisch getafeld, dat wil zeggen onophoudelijk gegeten en gedronken. Want dat kunnen de Wittes… Belgische bieren, Franse wijnen, Italiaanse wijnen, Spaanse wijnen, Hollandse Korenwijn en Jenever, vooral Schotse whisky, liefst in die volgorde en in hoog tempo. Allengs schalt de gekte over de Kempen. Het staat nu al vast dat we moeten blijven slapen. De heren te Boal gaan los.
Kermis en Kakafonie
Maar daar blijft het niet bij. Van meet af aan dendert er bovendien abstracte, dodecafonische of expressionistische orkestrale muziek uit de luidsprekers, afgewisseld met electronic vintage, jazz, jazzrock, dan weer Zappa, Magma, Rubalcaba, dan weer Strawinsky, Varese of Bartók. Liefst tegelijk, in een grote kermis en kakafonie. De kinderen van Onno, twee schrandere meisjes en hun moeder hebben er geen last van, integendeel, ze gooien voortdurend olie op het vuur door nog meer lawaai te maken, dan weer in lachbuien en praatkicks uit te barsten, dan weer door de kamer te dansen en de boel extra op te fokken. Buiten hebben ze kippen, ganzen en paarden, een hond en een paar katten. De dieren rennen om de haverklap voor hun leven met de meiden op de hielen. Bij tijd en wijle rent Onno luid jubelend achter hen aan, of laat hij vervaarlijke sisgeluiden ontsnappen uit zijn zuurstofflessen uit zijn duikersuitrusting. Dan roept hij in paniek: “rennen! …rennen!…”
Uit de veren
Toch is ’s avonds alles rustig, opgeruimd en aan kant, liggen de meisjes op één oor, wordt er nog wat kaas en worst geserveerd en genieten de heren in stilte van een welverdiend nachtmutsje. ’s Ochtends wordt er vroeg opgestaan, fietsen de koters door weer en wind naar school en zorgt de energieke en onvermoeibare Onno dat het hele huis en de studio spik en span is. Met moeite herkennen we dezelfde man die daags tevoor de betrokkenen meesleurde in explosieve chaos en vrolijke bacchanalen. Hij haalt zijn schouders op, voor hem is dit dagelijkse kost. Hij springt met het krieken van de dag monter uit de veren en in een blauwe overall om zijn habitat te tuchtigen met bezems en stofzuigers, tractors, harken en bladblazers, want orde moet heersen en structuur aangebracht god nondeju. Nog voor het middaguur geslagen heeft, heeft hij de beesten gevoerd, nieuwe bekabeling in zijn studio aangelegd, de administratie gedaan en de wijnvoorraad aangelengd.
Stront
Onno is op het platteland in zijn element. Hij geeft een rondleiding en toont de volledig gerenoveerde schuur, die hij met hulp van zijn vader eigenhandig ombouwt tot muziekstudio, concertzaal, bibliotheek en vergaderruimte. Hij duidt de gewassen en fruitbomen, zijn paarden en ganzen, zijn vijver waarin vanzelf visjes en kikkertjes opborrelen. Zo is de drummer van weleer veranderd in een Brabantse boer, die het liefst op zijn tractor zit. Zijn trots is zijn natuurgras, dat in weerwil van het gezegde veel groener is dan het gras van de buren. Plotseling waait er een wind over, zwanger van een walgelijke, prangende stank. “Dat is stront. Beter gezegd: dat is de buurman die even zijn afzuigkap afzet”, zegt Onno, kennelijk niet bij wijze van grap maar bloedserieus. “Ooit, wanneer de mensheid de bio-industrie in de ban heeft gedaan, planten we daar bomen”.
Kip zonder kop
Nadat hij de hond heeft uitgelaten, dat wil zeggen lekker los heeft laten rennen, een Boeren-Fox die vernoemd is naar wijlen David Bowie, slacht Onno een kip voor het avondeten. “Dat went snel hoor”, knipoogt hij, wijzend op zijn bijl en hakblok, “het kan ook met een elektrische zaag., maakt de kip geen moer uit!” Zijn vader Frank doet voor hoe hij zelf gewoonlijk doet: door een kip omgekeerd in een verkeerskegel gevangen te houden, alvorens de uitstekende kop eraf te snijden. “Die kegel is heel handig. Anders rennen ze over het erf en komt alles onder het bloed te zitten.” Ze grijnzen beiden bij de gedachte van een dergelijke rondrennende kip zonder kop. Zoals gezegd: zo vader, zo zoon.
Seventies
Liesje komt uit Kapellen, een plaatsje onder de rook van Antwerpen. De Belgische schone vormde in 1970 met Frank het popduo Airport dat optrad in het land maar ook singeltjes uitbracht. Wijlen producer Cees Schrama herinnerde zich maar al te goed die grote bebaarde man die met zijn blokfluit en de mooie Belgische deerne destijds de Red Bullit studio van Fred Haayen in Den Haag op stelten zette. Frank was toen nog student aan het Brabants Conservatorium, waar hij tot aan de dag van zijn eindexamen fluit en compositie studeerde. Hij vervolgde zijn muzikale loopbaan als keyboardist in de progrockband Bonfire, een virtuoze formatie in het kielzog van King Crimson en De Graaf Generator, die echter in het verschraalde Nederlandse muziekleven in de vergetelheid is geraakt. In 1971 werd hun zoon Onno geboren, hun enige kind, en naar verluidt een paar weken te vroeg. Het tekent het ongeduld van de knaap, dat hem tot op de dag van vandaag parten speelt.
Het Geslacht Witte
Het verhaal waar de roots van het geslacht Witte liggen is niet helemaal helder. Soms wordt de enigmatische circusartiest Otto Witte erbij gesleept die in 1913 vijf dagen Koning van Albanië was. Uiteindelijk belandde Frank als kind, vanuit Amsterdam, met zijn ouders emigrerend naar Nieuw-Zeeland, in het Brabantse Ossendrecht, en kwam hij via Bergen op Zoom met zijn jonge gezin op het Zeeuwse eiland Tholen terecht. Tussen de strenge protestanten, die de vrijbuiters uiteraard met lede ogen aanschouwden. “Als kind moest ik elke dag rennen om aan die mensen te ontkomen”, vertelt Onno. “Dan kwam ik hijgend thuis uit school, gooide de deur achter me dicht en riep: papa, help, de gristenen zitten achter me aan!” In 2003 streek Onno er weer neer, om er een paar jaar te verblijven in het 17de eeuwse pand van de familie. Een paar jaar geleden keerde op zijn beurt Frank er weer terug.
Wij vragen Frank tussen neus en lippen door, waarom hij is teruggekeerd naar de nogal afgelegen plaats. “Vanwege de Oosterschelde en de vele zelfmoordmogelijkheden”, is zijn antwoord. Ernst is er om gesloopt, stilte om doorbroken te worden. Hij kan de onbedwingbare neiging niet onderdrukken, als iets volkomen kalm en bedaard is plotseling een bommetje te gooien, een scheet te laten of een ruit in te gooien. “Daar heb ik ook last van”, zegt Onno, terwijl hij een stoffer uit het keukenkastje opduikt en als een enorme knevel onder zijn neus houdt en in het nep-Russisch begint te schreeuwen. Het is de facto hoe hij drumt, zo weten degenen die hem wel eens hebben gehoord en gezien maar al te goed. Onno is een zowel klassiek als impro geschoolde slagwerker, die een avontuurlijke geest koppelt aan een zeer diverse speelstijl met invloeden uit jazz, jazzrock, latin en klassiek. Meest kenmerkend aan zijn drumstijl is wel zijn directieve spel. Hij drumt als een bok op de haverkist.
De rustige Lies hoort de verhalen glimlachend aan. Soms knikt ze er bij, ten teken dat de verhalen op waarheid berusten. Ze mogen dan graag kippen doodmaken, verder doen haar mannen geen vlieg kwaad, lijkt haar gezicht te zeggen. Integendeel: zij hebben een peperkoeken hartje en zijn zeer loyaal. Ze maken voortdurend grappen en halen kattekwaad uit. Maar ook zijn zij trots. Zij hebben een broertje dood aan onenigheid, polemiek, geschil, ruzie, behalve met elkaar, onderling, liefst waar iedereen bij is. Dan vliegen de vonken eraf. Hun vocabulaire overlapt dan met het Gilles de La Tourette Syndroom. Ogenschijnlijk houden ze het bekvechten moeiteloos vol, dag in dag uit, zonder te verslappen. Vooral Frank geeft tot het bittere eind een lachwekkende draai aan aan elke kwestie, terwijl Onno vriend en vijand kan verrassen met plotselinge bittere ernst. “Eigenlijk heb ik gewoon ongediagnosticeerde ADHD, hieperdepiep zonder pilletje”, biecht hij op, terwijl hij de laatste fles aanbreekt en een 13/16 maatsoort zingt. Nog een laatste keer keihard Zappa gedraaid en dan naar bed. Over een paar uur gaat de wekker.
[PJ©2021_SB+RB]
Lees verder > Deel 2